De laatste krantenkoppen over de opwarming van de aarde zijn zorgwekkend: volgens een rapport dat begin februari 2024 door de klimaatdienst Copernicus van de EU werd gepubliceerd, is de gemiddelde temperatuur wereldwijd voor het eerst in twaalf maanden meer dan 1,5 graden Celsius hoger dan in het pre-industriële tijdperk. De doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs van 2015 zijn dus overschreden. De mensheid voelt de gevolgen wereldwijd: extreme weersomstandigheden zoals droogte of dramatische overstromingen gaan onverminderd door. In een studie in opdracht van de Duitse regering zijn de huidige en toekomstige gevolgkosten van klimaatverandering voor Duitsland geanalyseerd. De cijfers zijn enorm: “Tussen 2000 en 2021 werd minstens 145 miljard euro schade veroorzaakt door de gevolgen van klimaatverandering. Afhankelijk van hoe de klimaatverandering zich ontwikkelt, zullen de toekomstige kosten tegen 2050 tussen 280 en 900 miljard euro liggen.”
De enige manier om uit deze ellende te komen is door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Om ideeën te genereren over hoe broeikasgassen kunnen worden verminderd, moeten bedrijven eerst weten welke hoeveelheden ze produceren. Het Greenhouse Gas Protocol (GHG-protocol) biedt een gestandaardiseerde methode voor bedrijven om broeikasgassen te registreren en hun bedrijfsvoetafdruk te bepalen. Deze beschrijft de hoeveelheid van alle broeikasgasemissies die direct of indirect worden gegenereerd door de bedrijfsactiviteiten van een bedrijf. Het internationaal erkende GHG-protocol is ontwikkeld door het World Resources Institute (WRI) en de World Business Council for Sustainable Development (WBCSD).
De drie categorieën
Maar waar komen broeikasgasemissies eigenlijk voor in een bedrijf? Het GHG-protocol deelt de broeikasgasemissies van een bedrijf in drie categorieën in: Scope 1, Scope 2 en Scope 3. De volgende analyse laat zien welke emissies in welke categorie thuishoren.
Scope 1: Uitstoot veroorzaakt door bronnen die eigendom zijn van het bedrijf zijn direct duidelijk. Enkele voorbeelden: Gebruik van de ketel op gas of olie, koelmiddelen die broeikasgassen uitstoten tijdens de verwerking, bedrijfsauto’s en vrachtwagenpark.
Scope 2: Daarnaast verbruikt elk bedrijf energie die het moet inkopen: elektriciteit, gas, stoom, stadsverwarming. Deze energie genereert ook broeikasgasemissies tijdens de productie ervan. Als een bedrijf bijvoorbeeld kolengestookte elektriciteit inkoopt bij een elektriciteitsleverancier, genereert het broeikasgasemissies tijdens de elektriciteitsproductie. Deze emissies worden beschouwd als indirecte emissies van het bedrijf dat de elektriciteit gebruikt, zoals in dit voorbeeld.
Scope 3: Iedereen die denkt dat het nu makkelijk wordt, heeft het mis. Scope 3 omvat namelijk alle indirecte emissies in de waardeketen van een bedrijf. Het BKG-protocol maakt onderscheid tussen upstream- en downstreamemissies. Enkele voorbeelden illustreren wat dit concreet betekent:
- Upstream emissies: Deze worden veroorzaakt door de productie van ingekochte grondstoffen en hulpmaterialen, door de verwerking en verwijdering van afval dat in het bedrijf wordt gegenereerd, door werknemers die van en naar het werk reizen, zakenreizen, de bouw van nieuwe faciliteiten of kantoorgebouwen — en nog veel meer.
- Downstream-emissies: Deze vloeien voort uit het gebruik en de verwijdering van verkochte producten aan het einde van hun levensduur, de verwerking van verkochte producten, het transport van producten, investeringen in andere bedrijven die op hun beurt emissies genereren — de lijst gaat maar door.
Scope 3 emissies kunnen niet worden gecontroleerd door het bedrijf, maar kunnen wel een zeer groot deel van de broeikasgasemissies vertegenwoordigen. Volgens het GHG-protocol moeten bedrijven hun Scope 1- en Scope 2‑emissies in balans brengen. Het registreren en in evenwicht brengen van Scope 3‑emissies is zeer tijdrovend en complex, omdat er veel spelers en upstream- en downstreamprocessen bij betrokken zijn. Dit balanceren is optioneel.